Homewetenschappelijk-onderzoekOnderzoekslijn 1

Onderzoekslijn 1

De behandelingen bij HSK zijn gebaseerd op cognitieve gedragstherapie. Dit is een bewezen effectieve behandelmethode bij verschillende stoornissen. Maar helaas werkt cognitieve gedragstherapie niet bij iedereen. Het optimaliseren van behandelresultaat voor de groep cliënten waarbij cognitieve gedragstherapie niet werkt, is een belangrijk speerpunt van het onderzoek van HSK.

ACT bij non-responders CGT met een recidiverende depressie
Depressie heeft vaak een chronisch, levenslang beloop (Ormel, Kessler & Schoevers, 2019). Tussen de 40 en 60 procent van cliënten valt terug na een eerste depressieve episode en na drie episodes kan die kans oplopen tot 90%. Daarbij duren depressieve episodes in 20% van de gevallen langer dan 2 jaar (Moffitt et al., 2010; Eaton et al., 2008). Cognitieve gedragstherapie is met IPT eerste keus voor de behandeling van depressie (National collaborating centre for mental health, 2010). Ruim een derde knapt echter niet op van een CGT-behandeling (Cuijpers et al., 2014). Vanuit onderzoek blijkt dat de beste voorspeller voor een goed behandelresultaat is of cliënten na de eerste 5 sessies klachtenreductie laten zien (Schlagert & Hiller, 2016; Beard & Delgadillo, 2019; Merkx et al., in preparation). We willen graag weten of het zin heeft om cliënten, bij gebrek aan klachtenreductie na 5 sessies CGT, te wisselen van therapievorm naar ACT. ACT is effectief bij depressie (A-Tjak et al., 2018) en zou effectief kunnen zijn omdat we weten dat deze behandeling effectief is bij cliënten waar eerdere behandelingen ineffectief bleken (Gloster et al, 2015; Clarke et al., 2012; Clarke et al., 2014; Chakhssi et al., 2015).

In dit onderzoek worden cliënten met een recidiverende depressie 5 sessies CGT aangeboden. Bij non-respons zullen ze in een van twee condities worden onderverdeeld. De controleconditie is doorbehandelen met CGT, zoals we normaal bij HSK gewend zijn. De experimentele conditie zal bestaan uit de behandeling wisselen naar ACT. Uiteindelijk worden de verschillen op de QIDS, SQ-48 en de MHC-SF (vragenlijst voor positive mental health) met elkaar vergeleken.

Naam onderzoeker: drs. M.H.C. (Matthijs) Wolters
Looptijd onderzoek: januari 2020 t/m december 2023
Looptijd dataverzameling: januari 2021 t/m september 2022

Onderzoek ‘EMDR bij cliënten met een paniekstoornis als 2de stap na een niet effectieve CGT behandeling’
Een paniekstoornis is ernstige stoornis, waar ongeveer 4% van de Nederlandse bevolking veel last van heeft. Er is een effectieve psychologische behandeling voor deze stoornis beschikbaar, namelijk cognitieve gedragstherapie (CGT). Bij ongeveer 75% van de cliënten werkt deze behandeling goed. Helaas heeft een kwart van de cliënten onvoldoende of geen baat bij cognitieve gedragstherapie. Er is weinig bekend welke psychologische behandeling dan wel werkt.

Een behandeling die mogelijk kan werken bij cliënten die onvoldoende baat hebben bij een CGT behandeling, is Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR). Deze behandelmethode is bewezen effectief bij een Post Traumatische Stressstoornis (PTSS), een stoornis waarbij traumatische herinneringen centraal staat.

Sommige cliënten met een paniekstoornis hebben hele nare herinneringen aan de eerste, vaak onverwachtse, of de ergste, meest heftige paniekaanval.  Mogelijk dat EMDR daarom ook kan werken bij cliënten waarbij een CGT onvoldoende resultaat oplevert. EMDR is een relatief nieuwe behandelmethode. Hierdoor is er nog weinig bekend over werkzaamheid bij cliënten die last hebben van een paniekstoornis en waarbij CGT geen of onvoldoende resultaat heeft.

Dit onderzoek levert een bijdrage aan het vergroten van de kennis of EMDR effectief is bij een paniekstoornis indien een CGT behandeling onvoldoende of geen resultaat heeft. Deze kennis is essentieel voor de behandeling van een paniekstoornis.

Naam onderzoeker: dr. M.J.M. (Maarten) Merkx
Looptijd onderzoek: mei 2019 – mei 2021
(instroom van cliënten in dit onderzoek voorlopig opgeschort vanwege coronacrisis)
Onderzoek in samenwerking met Universiteit Utrecht (dr. Katharina Meyerbröker)